1
Met een hoofd vol gedachten was ik thuisgekomen. Om mijn dag wat te verwerken, besliste ik om te gaan wandelen. Niet volgens een vaste route of omdat ik iets speciaals moest. Vanbinnen zat er een soort onrust die ik op de een of andere manier uit mijn lichaam moest krijgen.
Het was het moment van de dag waarop de zon langzaam achter de horizon verdween. Het moment van de dag waarop de wereld wat tot rust kwam. De kleuren waren anders. De geluiden vielen wat stil. Ik hoorde het ritselen van de bomen en het lied van enkele vogels die de zon een mooie avond toewensten. Er was niemand anders te zien. De geuren van de lente hingen in de lucht die fris aanvoelde tegen mijn gezicht. Ik trok de kraag van mijn jas wat dichter tegen me aan.
Plots merkte ik dat mijn benen langzaam en als vanzelf gestopt waren. Ik was in gedachten verzonken en had dit niet echt bewust beslist. Voorzichtig keek ik om me heen en zag vlakbij een mus op een omheining zitten. Het diertje zat volledig stil, alleen zijn kopje maakte af en toe kleine bewegingen. Het beeld was zo mooi, dat ik het absoluut niet wou verstoren. Ik merkte hoe ik bijna probeerde om onzichtbaar te worden, niet te strak wou staren en hoe zelfs de kleinste bewegingen van mijn ademhaling bijna storend aanvoelden.
Daar stonden we dan, oog in oog. Ik weet niet goed hoe lang dit ogenblik duurde. Maar het was zeker lang genoeg om te beseffen hoe kwetsbaar en klein het diertje was. En toch werd ik stiekem wat jaloers op de enorme vrijheid die deze mus eigenlijk had.
2
Het was heel frisjes, zelfs met mijn dikke trui en jas aan. Zen en stilte. Omringd door onze mooie moeder natuur, stapte ik rap verder. In de verte zag ik een dame zeer geconcentreerd aan het kijken naar iets. Ze was zo diep in gedachten dat ze me niet hoorde of zag aankomen. Ze staarde omhoog, kijkend naar wat in mijn ogen op een vogel leek.
Soms probeer ik helemaal alleen een wandeling te maken als mijn kind, een jonge peuter, juist in bed ligt. Zo leeg ik mijn hoofd al bewegend in de frisse buitenlucht. Ik geniet van mijn tijd alleen maar mijn zoon is altijd ergens in mijn gedachten. Ik lach luidop met een schattig moment eerder die dag. Zonder dat hij het zelf wil, verrassen zijn trucjes me soms. Alles dat op een dag verkeerd loopt, wordt goedgemaakt door deze intense momenten samen. Ik ben dankbaar en een onuitwisbare glimlach plakt op mijn gezicht. Best dat ik nauwelijks iemand tegenkom op mijn wandelingen, want ze zouden kunnen denken dat ik zot ben.
Verdwaald in mijn eigen gedachten, was ik ondertussen dichtbij de dame gekomen. Nog steeds besefte ze niet dat er iemand in haar buurt was. Of ze deed alsof ze me niet had gezien, dat weet ik niet. Ik staarde met haar mee, onze blikken tuurden beiden naar boven. Het was een prachtig vogeltje. Zo mooi en lief, genietend van de omgeving. Ik bleef zo discreet en stil mogelijk meekijken en genieten. Welke soort vogel zou dit zijn? Een vogel die niet wegvliegt in de aanwezigheid van mensen? Zo dapper, deze vogel! Onmiddellijk dacht ik aan mijn zoon die met al z’n enthousiasme uit zijn buggy zou springen en met zijn vinger, wijzend naar de vogel, bird bird bird … roept. Jammer dat ik geen vogelkenner ben, alle vogels zijn vogels in mijn ogen. Het enthousiasme van m’n zoon bij kleine dingen, doet me aan mezelf denken. Van de kleinste dingen, ook de banaalste, kan ik zeer gelukkig worden. Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd.
3
Mezelf verplichten om 8u00 uit bed te stappen, om dan met een gerust hart te wandelen zag er in mijn hoofd net iets te gemakkelijk uit. Lieg ik op dit moment tegen mezelf? Door regelmatig te pretenderen te genieten, wordt mijn verlangen naar het vermogen oprecht te kunnen genieten kleiner, heb ik opgemerkt. Zou deze starende dame dit stiekem ook meemaken? Kan als een gek staren naar een mus je tegen de stress helpen?
Ik stond even stil en moedigde mezelf aan om haar toch op een zo onopvallende manier mogelijk te benaderen. Op het ogenblik dat ik mijn eerste stap richting haar wilde zetten, wandelde ze van het bankje naar het gras om er dan in kleermakerszit te zitten. Ik schrok me een hoedje toen ze in een milliseconde mij met oververmoeide, helderblauwe ogen aankeek. Waarom betrap ik mezelf niet op tijd als ik opvallend naar iemand staar? Mijn borstkas vernauwde en mijn buik vertelde me dat ik in dit afgelegen pleintje beter kon wegwezen. Maar mijn benen gedroegen zich rebels en deden alles wat mijn buikgevoel verbood.
Het werd plots een stuk donkerder. Ik merkte op dat 2 regenwolken zich met elkaar vereenzelvigden om mijn eerste wandeling in 3 maanden te verstoren. Ik keek nog even snel rondom mij. Zo onopvallend als een eenhoorn zette ik me amper een meter ver van de vermoeide dame en ik vloekte even erg stilletjes. Verdomme, ik zag in mijn ooghoeken dat ze me aankeek en ik voelde mijn rechterwang branden. Is er nog iets dat opvallender is dan een eenhoorn? Ik, hoogstwaarschijnlijk. Adem in. Adem twee seconden vasthouden. Adem uit. Ik masseerde mijn rechterwang en bereidde me voor op de verwachte confrontatie met die felblauwe ogen. Heb ik het licht van de badkamer eigenlijk uitgedaan?
4
Ik voelde me deze morgen vroeg voor de zoveelste keer Klein Duimpje.
Op het verlaten strand, op vochtig nat zand, stapte ik heel alleen tegen de wind. Ik zag mijn eigen schaduw en m’n stappen in het zand. De golvende zee en in de helderblauwe lucht, de zwevende meeuwen. In de verte zag ik loslopende honden met hun baasje, ook meestal heel alleen. Er hing geen vuiltje aan de lucht behalve boven het strand.
Ik piekerde over mijn kinderen, oh zo ver, en voelde me verwend. Op mijn terugweg zocht ik mijn eigen stappen. Ik had geen kruimels gestrooid maar toch herkende ik mijn schoensporen en besloot ze de hele weg terug te volgen. Plots hoorde ik in de verte een getjilp die de stilte verstoorde. Ik stapte voorzichtig in de richting van het staketsel en zag een wondermooie mus die mij leek aan te starten en uitnodigde om dichterbij te komen. Ook hij leek zorgeloos.
Ik kwam stilletjes dichterbij en zag op het strand 2 jonge dames en een man met blozende wangen even verwonderd naar dit diertje te kijken. Alhoewel ik de indruk had dat de jonge kerel nog meer naar één van de jonge dames keek. Niemand voelde, zag en hoorde mij naderen. Wat een wonder: dat zo’n klein onschuldig vogeltje die zielsalleen op een draadje zit met toch gevaarlijk prikkeldraad boven hem, de mens en de natuur kan samenbrengen. Het was een uniek moment van stilte en bewondering!
5
Ik droom weg en geniet ervan. Ik laat me meeslepen. Langzaam voel ik m’n ogen dichtvallen. Ik laat me gaan en geef mij over aan de slaap. Na nog maar één dag in mijn kot, een creatieve dag vol ideeën en wensen, komen de dromen op mij af. Waarover zal ik vandaag weer dromen?
Ik zie een blauwe hemel boven mij. Ik voel de wind in mijn … wat? Geen haren maar veren? De zon verwarmt me. Ik voel me gelukkig. Ik voel me vrij. Ik voel me zo licht… wat? Licht? Vreemd. Wat is dit allemaal? Ik kan mij bewegen zonder pijn. Ik kan… wat? Vliegen? Ben ik Merlijn soms tegengekomen en wenste ik een vogel te zijn? Ik kan het mij niet herinneren. Wat is dat, herinneringen? Mijn hoofd voelt zo leeg.
Wat dan ook, daar ga ik. Hoog de lucht in. Ik doe een paar gekke capriolen van puur plezier. Genieten is een woord dat dit gevoel niet goed genoeg weergeeft. Heerlijk. Wonderbaarlijk. Zo hoog, zo vrij, zo blij, …
Na al dat gevlieg voel ik mij wel een beetje moe. Ik moet wat gaan rusten. Weet ik wel hoe ik moet landen? Dit zijn uiteindelijk mijn eerste vliegpogingen. Veel ervaring heb ik nog niet met vleugels hé! Maar het lijkt allemaal vanzelf te gaan, alsof ik dit al jaren doe. Ik zoef over de zee. Neen, hier gaat het niet lukken. Ik zoek een geschikte plaats om te landen. Ik vlieg richting land en scheur laag over het strand en poelen.
Wat zie ik in de weerspiegeling? Wat ben ik eigenlijk? Ik lijk zo klein. Een meeuw zal ik waarschijnlijk niet zijn. Die zijn vrij groot en niet bang van de oneindige zee. Ik voel instinctmatig dat ik niet kan landen op water. Wat kan ik zijn? Nog even terug vliegen over die plas. Zo klein, zo’n gewone aardkleuren, wat zou ik zijn? Ik kwetter er maar op los en zoek. Ik blijf verder zoeken.
Uiteindelijk zie ik een omheining en probeer daarop te landen… oeps, dat was krap zeg! Ik bleef bijna hangen in die prikkeldraad. Gelukkig ben ik klein genoeg!
Ik rust even en kijk om me heen. Ik zie iemand diep in gedachten verzonken naderen. Moet ik bang zijn? Moet ik wegvliegen? Neen, ik voel geen bedreiging. Die persoon maakt zelf oogcontact met mij. En kijk, er komen nog meer mensen naar mij toe. Zij lijken begeesterd. Of zijn zij ook betoverd? Wat vreemd. Ik zou moeten wegvliegen maar ik lijk versteend en kan niet meer wegvliegen.
Wij lijken allemaal samen gevangen in een bubbel, een coronabubbel? Wat is dat ook alweer? Ik kan het me niet meer herinneren. Ik wil weg. Ik wil vliegen. Ik wil vrij zijn. Ik wil genieten van de avondzon. Ik wil genieten van het leven. Ik moet mij absoluut losmaken uit deze bubbel maar het lukt mij niet. Vreselijk. Niet mogen, wel willen en niet kunnen, trachten, snakken naar vrijheid en uiteindelijk loslaten.
Ik word wakker en sta op met stramme ledematen. Jammer genoeg niet meer zo licht als vannacht. Was het een droom of een betrachting naar vrijheid?